In de Cilento 

Kasteeldorp Rocca Cilento baadt in een gouden licht

In de stille Zuid-Italiaanse regio Cilento, ten zuiden van de stad Salerno, rijzen vlak bij het machtige Griekse tempelcomplex van Paestum de kliffen omhoog uit een azuurblauwe zee. Een streek waar ooit de Grieken neerstreken en nu de Venezolanen en de Bengali.

Tekst & foto’s Hans Farjon & Bert Stok

Bij ons in de polder kun je overal voetballen, maar in kasteeldorp Rocca Cilento moesten ze eerst de berg aftoppen om een vlak terreintje te krijgen. Een hele klus, maar dan heb je niet alleen een voetbalveld, maar ook een subliem uitzicht over het groene dal van de Fiumara. Terwijl flarden klassieke muziek uit de open ramen van het kasteel komen, zoeken we vanaf de tribune naar de plekken waar we zo heerlijk gewandeld hebben. Daarginds, wijzen we met de wandelstok, zien we de kerktoren van Valle Cilento. Zelfs de restanten van een oude watermolen vinden we terug. Meer moeite hebben we om tussen de bomen, kalkrotsen en het struikgewas onze klauterpartij naar het dorp Casigliano te lokaliseren. Enkele verlaten boerderijen waarvan de daken lang geleden zijn ingestort, bieden houvast.

Het voetbalveld van Rocca Cilento kleurt prachtig geelgroen. Niet vanwege de droogte maar door de venkel die het gras heeft verdrongen. De bal rolt al jaren niet meer over het veld, de tribunes zijn overwoekerd en in de kleedkamer van de scheidsrechter is de spoelbak van het toilet geroofd. De jeugd trekt weg naar de kust en het noorden van Italië. De voetballertjes die er nog wel zijn, dalen tegenwoordig af naar de havenstad Agropoli. Daar moeten de dorpelingen ook heen voor hun boodschappen en de dokter. De landbouw stelt hier niet veel meer voor. De meeste terrassen zijn overgroeid, alleen enkele olijf- en wijngaarden worden nog onderhouden.

Gele bordjes

Paolo, de 67-jarige eigenaar van onze B&B, geeft ons niet alleen te eten, hij maakt ook dat we onbezorgd kunnen wandelen. De prachtige rondwandeling La Valle dei Mulini (de Vallei van de Molens) hebben we aan hem te danken. De naam verwijst naar de vele watermolens die de molenstenen aandreven. Wel honderd gele pijlbordjes heeft Paolo aan de bomen gespijkerd om te voorkomen dat we verdwalen. Tijdens het ontbijt komt hij nog even met zo’n bordje langs. “Die moet je volgen”, gebaart hij. En om alle misverstanden uit te sluiten, herhaalt hij dat ook nog via Google Translate.

Eind september zijn de eerste sporen van de herfst al zichtbaar. De adelaarsvarens kleuren roodbruin, de olijven en tamme kastanjes zijn bijna rijp. Ook zien we volop paddenstoelen langs ons pad. We hopen op de goddelijke funghi porcini, de Italiaanse naam voor eekhoorntjesbrood, maar zien slechts rode paddenstoelen zonder witte stippen en kastanjeboleten. Hoe giftig die rooie zijn weten we niet, die laten we staan, maar een paar dikke boleten, die we elke herfst verzamelen in Nederland, nemen we mee. Terug in Rocca Cilento, laten we onze buit trots zien op het dorpsplein. Dat leidt tot een oploopje. “Gaan jullie die opeten?”, lachen de vrouwen. Zij eten alleen eekhoorntjesbrood. Ze adviseren om het aan Paolo te vragen. “Die weet alles.” Paolo schudt resoluut van nee. Die gaat onze buit niet klaar maken, begrijpen we. Hij gebaart ons de handen goed te wassen. Teleurgesteld kieperen we de paddenstoelen achter een muurtje. De volgende ochtend laat hij ons een mand zien met rode paddenstoelen, het soort dat wij lieten staan. Eetbare paddenstoelen plukken, het blijft een linke zaak.

Travertijn en baksteen

De tradities van de Cilento lijken eeuwenoud, maar blijken steeds te veranderen. Neem nou de ruïnestad Paestum. Of moeten we het eigenlijk niet Poseidonia noemen, zoals de Grieken die hier in de vijfde eeuw voor Christus de scepter zwaaiden. In honderd jaar bouwden ze een stad van meer dan honderd hectare, omgeven door een hoge muur van kloeke travertijnblokken. Die muur staat er nog steeds.

Vanaf het station lopen we onder de oostelijke stadspoort door de zwoele nacht in. Het is donker en de cicaden zingen. We wanen ons in Afrika. Na een tijdje, aan het eind van het kaarsrechte weggetje, doemt een enorme, verlichte tempel op met Dorische zuilen. De volgende ochtend zien we nog twee tempels staan. Een toerist horen we zeggen: “Wat een fantastische tempels, ik hoef niet meer naar de Acropolis in Athene. Dit is top, veel beter kan het niet worden.” Helemaal verbaasd zijn we wanneer we in het museum leren dat die enorme gebouwen geen gebedsruimten waren, maar slechts het huis van de betreffende god in de vorm van een enorm beeld. Voor offers en gebeden bleven de Grieken respectvol buiten de tempel. Maar goed, Poseidonia heet al meer dan tweeduizend jaar op zijn Romeins Paestum. De Romeinen hebben er in rode baksteen het nodige bijgebouwd. Naast het Ekklesiasterion, een rond amfitheatertje waar de Grieken hun democratie beleden, verrees een Romeinse arena waar de gladiatoren elkaar en wilde beesten bevochten.

We wandelen verder langs de kust waar steile kalkrotsen uit de azuurblauwe Tyrreense Zee oprijzen. Op elke kaap lijkt wel een ruïnetoren te staan, de een gaver dan de andere. Een ideale plek voor de ruïnehagedis met zijn lange staart en groene rug. Steeds weer vluchten de zonaanbiddende beestjes weg voor onze voeten. Roetsj, roetsj en ze zijn verdwenen onder een steen. De keten van wachttorens is gebouwd om de naderende vijand te spotten. De torens stonden op gezichtsafstand van elkaar. Zo kon een waarschuwing voor onheil snel worden doorgegeven. Vooral de Barbarijse zeerovers uit Noord-Afrika maakten de kust onveilig.

Drijfzand

Het zonnetje schijnt, maar het pad is nog wat glibberig door de regen van de afgelopen dagen. Een wandelstok is nodig om het evenwicht te bewaren. We hebben er maar één, meegesmokkeld in de cabine van het vliegtuig. De andere, een droge bamboestaak, vinden we op het strand. Een heerlijke stok; niks geen gepiel met hoogte-instelling. Ga je omhoog dan grijp je de bamboe laag. Ga je omlaag dan grijp je hem hoog.

Wandelen langs de Tyrreense Zee doe je niet zonder een duik te nemen in het heldere, blauwe water. Steeds weer lokt een strandje je omlaag de klif af. Je hebt stranden die er als een maansikkel bij liggen, daar staan de parasols tot aan vloedlijn. Andere liggen eenzaam tussen de rotsen. Het smalle strand bij Palinuro is zonder meer spectaculair. Het ligt onder een loodrechte klif van meer dan vijftig meter. We waden erheen door een rivier waarin we tot de knieën in het drijfzand wegzakken. Geschrokken weten we de andere oever te bereiken. Zwemmen doen we aan de voet van een wachttoren naast de klif, want we hebben geen zin om een steen op ons hoofd te krijgen.

Wanneer we aan het eind van de middag het strand aflopen, zien we twee donkere mannen bezig met een barbecue volgeladen met witte en rode uien. Het ruikt goed, graag zouden we aanschuiven. Wanneer we verder lopen, komen meer mannen met hetzelfde uiterlijk ons tegemoet. Het blijken Bengali te zijn. De Cilento hecht aan zijn eeuwenoude tradities, maar vult zijn arbeidstekorten aan met migranten uit verre streken.

Simón Bolivar

Op het dorpsplein van Marina di Camerota zit Luigi met een vijftal leeftijdsgenoten te keuvelen onder het monument voor de gevallenen van de Eerste Wereldoorlog. Vreemd genoeg zien we tussen de Italiaanse zinnen het jaartal 1932 en de naam van de Venezolaanse stad Caracas staan. “Hoe zit dat, de Grote Oorlog was toch in 1918 gedaan?”, vragen we aan Luigi, die goed Spaans blijkt te spreken. “Veel inwoners van dit dorp emigreerden naar Venezuela op zoek naar een beter leven”, vertelt hij. Ze bleven betrokken bij hun geboortedorp en zamelden geld in om hun gevallen dorpsgenoten te herdenken. Luigi is zelf een emigrantenzoon die is teruggekeerd.

’s Avonds belanden we in een restaurantje waar een papegaai op de gevel prijkt. Tot onze verbazing is de kaart Venezolaans: overheerlijke empanadas en arepas. Ook de uitbater is een Venezolaan met Italiaanse roots. Hij en Luigi zijn niet de enigen. ’s Zomers is de helft van de inwoners Venezolaans. Die zijn vooral actief in de Italiaanse toeristenbranche. Van eind oktober tot mei schuilen ze in de warmte van hun geboorteland.

Op de laatste kustdag laten we ons verwennen. Aan het eind van de lijnwandeling zal een bootje ons terug brengen. Na vijf uur wandelen en zwemmen dalen we weer af naar zo’n intiem strandje tussen rotsen en overweldigend groen. In het warme water wachten we tot het bootje van Felix voor anker zal gaan. Een wat grotere boot dan wij in gedachten hadden, komt uiteindelijk de baai in varen. Samen met een groep oudere Italiaanse wandelaars waden we bepakt en bezakt door het water naar het trapje aan de punt van de boot en klimmen aan boord. Dan varen we langs kalksteengrotten met soms prachtige kleuren terug naar Marina di Camerota. Daar staat op de boulevard Simón Bolivar, El Libertador van Venezuela, met zijn rug gekeerd naar het continent dat hij bevrijdde.